Naar een omkering van de samenloopleer en een exit van de quasi-immuniteit van de hulppersonen?
In het raam van de hervorming van het Burgerlijk Wetboek heeft de Commissie tot hervorming van het aansprakelijkheidsrecht in een Voorontwerp van wet (dat nog niet is goedgekeurd in de Ministerraad) enkele markante keuzes gemaakt.
Menig jurist is intussen vertrouwd met de principes van de (moeilijke) samenloopleer: een principieel samenloopverbod (d.w.z.: wanneer er tussen partijen een contract bestaat, is een buitencontractuele vordering tussen hen in principe uitgesloten in geval van contractuele wanprestatie) en een quasi-immuniteit van de door een contractpartij bij de uitvoering ingeschakelde hulppersonen, weze het aangestelden dan wel zelfstandige onderaannemers.
De Commissie kiest resoluut voor een ommekeer.
Wat de samenloop betreft, wordt deze voortaan principieel aanvaard: de benadeelde kan verkiezen een buitencontractuele i.p.v. een contractuele vordering in te stellen (handig bij contractuele verjaring, vervelend exoneratiebeding e.d.m.). Maar, in zoverre de toepassing van de buitencontractuele aansprakelijkheid zou indruisen tegen specifieke wettelijke of contractuele regels, primeren deze laatste. Kortom, contractpartijen kunnen wel contractueel de samenloop uitsluiten.
Ook de stuwadoorsrechtspraak die sinds 1973 het principiële samenloopverbod extrapoleert naar de voor de contractuitvoering ingeschakelde hulppersonen, met een quasi-immuniteit in hun voordeel tot gevolg, moet op de schop.
Vanuit beleidsmatig oogpunt is de Commissie van oordeel dat deze quasi-immuniteit de benadeelde te zeer in een moeilijke positie brengt, bv. wanneer de medecontractant, die wel contractueel moet instaan voor fouten van de hulppersonen, intussen failliet is of zich kan beroepen op een exoneratiebeding. Hulppersonen zullen dan ook buitencontractueel kunnen worden aangesproken door de medecontractant van hun opdrachtgever.
In het wetsvoorstel voor het boek 5 Verbintenissen wordt wel enige “compensatie” voor de aanspreekbaarheid van de hulppersonen ingebouwd in die zin dat zij zich tegen de hoofdschuldeiser kunnen beroepen op het exoneratiebeding dat is overeengekomen in het hoofdcontract (vergelijk ook reeds artikel 2.3.2.34 § 2 Scheepvaartwetboek). Tot slot kunnen de partijen de “doorwerking” van hun exoneraties uit het hoofdcontract ook ten gunste van de hulppersonen stipuleren.
6 april 2021