De informatie en mededelingen die door Metis Advocaten op deze website worden aangeboden, kunnen Metis Advocaten op geen enkele manier verbinden en zijn louter informatief. Wij beogen juiste en precieze informatie te verstrekken, maar deze informatie kan niet beschouwd of gebruikt worden als advies m.b.t. een welbepaald probleem.

Metis Advocaten aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid wegens het aanwenden en toepassen van deze informatie en mededelingen zonder ter zake te zijn geraadpleegd.

Door naar de pagina’s op de website door te klikken en deze te bezoeken, verklaart de bezoeker expliciet voormelde bedingen te aanvaarden en te erkennen.

Nieuw scheepvaartwetboek – aansprakelijkheid van de scheepseigenaar onder cognossement

Onder de oude zeewet was het vaststaande rechtspraak dat de eigenaar van het zeeschip eveneens aansprakelijk was voor de vervoersverbintenis zoals vervat in het zee cognossement.

Door de samenlezing van artikelen 46, 59 en 66 Zw. werd aangenomen dat de eigenaar aansprakelijk kon gesteld worden omdat het cognossement vermoed werd door de kapitein ondertekend te zijn. De uitvoering van de vervoersovereenkomst (door inlading, vervoer en aflevering van de goederen) was (vervolgens) de bevestiging dat de scheepseigenaar eveneens verbonden was.

Zo werd aan de Belgische zeewet een quasi universele werking gegeven, spijts de vele terechte bezwaren die daartegen ingeroepen konden worden. Het nieuw Belgische Scheepvaartwetboek laat niet meer toe tot dergelijke algemene aansprakelijkheid te besluiten.

Het is vooreerst opmerkelijk dat het nieuw Scheepvaartwetboek, anders dan in de oude zeewet, geen bepalingen meer bevat over het cognossement.

Dat is merkwaardig nu het cognossement de hoeksteen was bij de bepaling van de aansprakelijkheden onder de vervoersovereenkomst.

De aansprakelijkheid van de scheepeigenaar voor de uitvoering van een vervoersovereenkomst vormt thans geen quasi automatisme meer. Dat was wel degelijk de bedoeling van de makers van het nieuw Scheepvaartwetboek.

De nieuwe bepalingen omtrent de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar zijn vervat in de artikelen 2.3.1.19 – 2.3.1.27.

Artikel 2.3.1.22 bepaalt de contractuele aansprakelijkheid van de scheepseigenaar voor verbintenissen aangegaan door de kapitein, waarbij de algemene regel blijft dat de scheepseigenaar instaat voor de verbintenissen aangegaan door de kapitein.

Dat is echter niet meer het geval indien:

– verbintenissen niet worden aangegaan binnen de uitoefening van de scheepsdienst;

– de kapitein uitdrukkelijk verklaart op te treden voor een andere partij, die hij ook identificeert (naam en verblijfplaats);

– de kapitein onbevoegd was om te handelen terwijl de medecontractant daarvan op de hoogte was, of behoorde daarvan op de hoogte te zijn.

De scheepseigenaar kan eveneens aansprakelijk worden gesteld voor verbintenissen die onrechtstreeks door de kapitein werden aangegaan.

Het is bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat een scheepsagent een cognossement namens de kapitein ondertekent.

De scheepeigenaar zal dan aansprakelijk zijn voor de aangegane verbintenissen tenzij:

– de persoon die namens de kapitein handelde daartoe niet bevoegd was en de medecontractant / derde dat wist of behoorde te weten;

– de aangegane verbintenis onverenigbaar was met een andere gelijkaardige verbintenis (met hetzelfde voorwerp of betreffende dezelfde aangelegenheid) en dat de wederpartij of de betrokken derde daarvan op de hoogte was of moest zijn;

– de kapitein en / of de derde zelf niet op de hoogte was van de verbintenis, of redelijkerwijs daarvan niet op de hoogte kon zijn.

In geval van twijfel over de vertegenwoordiging wordt de scheepseigenaar geacht verbonden te zijn. (Artikel 2.3.1.22 §2 SWG)

Deze beperking is echter zo onhandig geredigeerd dat deze zichzelf lijkt op te heffen.

De opheffing van de zakelijke aansprakelijkheid zal alleszins aanleiding geven tot casuïstiek en verwacht kan worden dat het decennia lang zal duren vooraleer er ter zake stabiele rechtspraak tot stand zal komen.

1 december 2020